zondag 30 mei 2010

Concertgebouw



"Oom Izaäk had geen vrolijk leven. Ik heb nooit begrepen waar hij het geleerd heeft in zo'n onmuzikale familie, maar oom Izaäk kon prachtig viool spelen. Al de smart van zijn leven begon te klinken als hij de viool beroerde.

Als oom Izaäk niet speelde, las hij voor uit een theologisch werk. Ik had liever dat hij vertelde over Beethoven, Bach, Brahms. Allemaal veel verdriet hadden ze in hun leven gekend en dat was in hun muziek te horen. 'Mu-ziek', zei mijn oom, 'hoor je wel? Daar zit het woord "ziek" mee ingebakken.

Op een middag zat ik weer op oom Izaäks kamertje. Oom Izaäk had de hele tijd nog niet gespeeld. Plotseling stond hij voor me en vroeg wat ik zo mooi vond aan die waardeloze muziek. Ik raakte in verwarring, er waren geen woorden voor wat ik wilde zeggen.

'Nou? Zeg op!' En toen, nadat ik overal had rondgetast in mijn lege hoofd, stamelde ik een raar zinnetje, waar ik zelf van schrok. 'Het is muziek van God', zei ik zacht.

'Wat zeg je!!?' Ik hoorde oom Izaäk vloeken. 'Het is helemaal geen muziek van God, grote oliebol die je d'r bent, wie heeft je dat wijsgemaakt!? Het is muziek van allemaal zieke mensen die pijn lijden hier op de wereld waar alles belabberd is, lelijk, onvolmaakt en ellendig tot in den treure! Hoor je dat goed!?'

'Ja oom', lispelde ik, maar hij praatte er gewoon doorheen. 'Daar, in die zware boeken, die theologie, dàt is muziek van God! Maar van die viool hier, daar weet God geen flikker vanaf, daar moet hij met z'n poten vanaf blijven, muziek van God..!'"


(Levi Weemoedt, uit 'Muziek uit een klein kamertje')


Tot 22 augustus 1993 was Harrie Concertgebouwmaagd. In kamer en klas, in de kerk en op het werk, op veel plaatsen hoorde hij klassieke muziek, maar nog nooit in het Concertgebouw. Maar op 22 augustus 1993 was het dan zo ver. Harrie had twee kaarten weten te bemachtigen voor een optreden van het Amsterdams Bach Ensemble en had een vriendin die zelf piano kon spelen bereid gevonden hem deze avond te vergezellen.

Harrie bleek niet zómaar kaarten te hebben gereserveerd. Hij bleek twee zitplaatsen te hebben vastgelegd op de dertiende rij van het middenveld, vlakbij Paul van Vliet. Het was er mooi en het was er druk.

De eerste tonen deden Harrie direct aan Levi Weemoedt denken. Ook Harrie vermoedde dat God de hand had gehad in het gebodene. Na een half uur werd Harrie moe, na anderhalf uur had hij hoofdpijn. Reden daarvan was natuurlijk dat Harrie -zeker in die tijd- ongelofelijke moeite had om gewoon te genieten van de dingen van het moment en het moment meestal gebruikte om over onbenullige dingen na te gaan denken.

Zo viel hem al snel op dat de bassist en de eerste violist regelmatig oogcontact hadden. In eerste instantie dacht Harrie dat ze wellicht wat moois met elkaar deelden. Homofilie was ook toen al de gangbare sexuele geaardheid in de wereld die kunst heet, dat wist zelfs Harrie. Maar gaandeweg werd Harrie duidelijk dat het gewoon de bedoeling was dat bepaalde muzikanten op dezelfde tijd aan bepaalde onderdelen van een muziekstuk zouden beginnen en er ook tegelijkertijd mee op dienden te houden. Dat oogcontact was dus gewoon een hulpmiddel om die synchroniteit te bevorderen.

Nu Harrie dit mysterie had opgelost was het tijd om de zaal en de medeluisteraars in zich op te nemen. Links op het podium, achter de muzikanten, zat een lekker stuk. Zoals zo vaak zat er een sukkel naast. Rechts achter het podium was een vrouw in slaap gevallen tegen de schouders van de man naast haar. De vrouw naast Harrie was uit eten geweest en had het gebruik van knoflook niet geschuwd, dat was duidelijk te ruiken. Zij maakte interessante aantekeningen op haar programmaboekje.

Ook de pauze kon Harrie aan de observatie der medemens besteden. Zijn vriendin had erop gestaan om -in ruil voor het kaartje dat Harrie voor haar\had betaald- wat te drinken voor hen beiden te halen. Het was een drukte van belang ter plaatse van de bar, waar twee studenten een vergeefse poging deden het groeien van de rij dorstigen te voorkomen.
"Zou het niet sneller gaan als ik aan de zijkant van de bar zou gaan staan?", vroeg Harries vriendin.
"Ik denk het niet", was zijn antwoord.
Daarop sloot ze -zoals het merendeel der aanwezigen- netjes aan in de rij die zich aan de brede kant van de bar had gevormd.

Terwijl Harrie wachtte liep een arrogant ogende blondine met zekere pas kangs hem heen naar één van de zijkanten van de bar . Nog geen minuut later passeerde ze Harrie opnieuw, maar nu met twee glazen wijn in de handen. Harries vriendin leek nog op dezelfde plaats in de rij te staan. Pas tien minuten later kwam ze met twee glazen bronwater aanlopen. Harries advies was niet adequaat geweest.

Voor het laatste deel van de voorstelling gingen Harrie en zijn vriendin terug naar hun plaatsen. 12 rijen mensen keken in hun richting. Paul van Vliet was nu door een grotere menigte gedetecteerd en was blijkbaar ook de moeite waard om aan te staren.

Toen de muzikanten terugkeerden werd werd het weer stil in de zaal. De bassist keek nog maar eens naar de eerste violist en daar gingen ze weer. Harries oog viel nu op twee grote boeketten met roze bloemen aan weerszijden van het podium. Ze kleurden niet echt goed bij de roodbeklede stoelen van de muzikanten, dit in tegenstelling tot de in stemmig zwart geklede muzikanten zelf.

'Wie zou er nu voor zorgen dat die bloemen op tijd ter plaatse zijn?', was de volgende gedachte die Harries gedachten vulde. 'Zou er op vrijdagmiddag tegen sluitingstijd ineens iemand roepen: "Heeft er al iemand bloemen gehaald voor het Bach-concert van zondag?" Of zou men de bloemen gewoon op zaterdag op de Albert Cuyp halen?'

Harrie ontwaakte juist op tijd uit zijn overpeinzingen om het publiek te betrappen op de fout die hij vooraf vreesde zelf te gaan maken: men applaudiseerde in het midden van het eerst gespeelde vioolconcert, vermoedend dat het stuk ten einde was, hetgeen nog niet het geval bleek. Een goed gevoel geeft dat om de medemens op zo'n blunder te kunnen betrappen!

Harrie keek eens naar de bladmuziek van de muzikanten. Voor aanvang van het eerste nummer, een deel uit de Concerti grossi van Händel, was die daar neergelegd. Nu speelde men werk van Bach, maar door het ijzeren frame van de muziekstandaard waren de letters 'Händel' nog steeds duidelijk te lezen.
"Maar goed dat er geen televisie-opnamen worden gemaakt', bedacht Harrie zich. Het zou op zijn minst doen vermoeden dat je geen noten kan lezen als je werk van Bach speelt met andermans bladmuziek op de standaard.

Het laatste stuk was nu begonnen, nog een stukje Bach voor twee violen. De eerste violist was gepromoveerd tot tweede solist. Zo staand naast die lelijke Duitser die als eerste solist was ingehuurd leek hij een beetje op een keurslager. Of nee, meer op de eigenaar van een sportschool. Maar fijn spelen kon hij wel.

Daarna was het over. Iedereen klapte, de violisten liepen nog een paar keer de trap op en af en toen ging iedereen naar de vestaire. Dat was een woord dat Harrie nog niet vaak had horen bezigen, maar gewoon een fraai synoniem bleek te zijn voor een opbergplaats van jassen die door regenbuien zijn gaan stinken. Paul van Vliet bleek daar -ondanks zijn bekendheid- niet sneller te worden geholpen dan anderen.

Geen opmerkingen: